Harteloos

De kreet “No One Here Gets Out Alive” op één van de graven naast dat van Jim Morrison intrigeert mij al jaren. Lijkt deze tekstregel met het oog op de directe omgeving eerst nog zéér treffend gekozen, het ongelijk van dit zinnetje wordt steeds weer bewezen zodra een bezoeker de poort van deze Parijse dodenakker achter zich laat. Vandaag, op de kop af negenenveertig jaar na het bejubelde optreden van The Doors in de Hollywood Bowl, sta ik voor de zesde maal bij de tombe van Jim, waar een uitbundige zon en de nog altijd niet aflatende bloemenzee de deplorabele toestand van zijn laatste rustplaats niet kunnen verhullen. De constructie lijkt geïmplodeerd en onder de sleetse letters van de gedenksteen kleeft een groene, stalactisch gevormde aanslag. “Het is een trieste aanblik” concludeert een dame met Britse tongval. Ik glimlach. “Weet u misschien ook waar ik Edith Piaf kan vinden?”, vervolgt ze met het enthousiasme van een dolende ziel die zich voor het eerst sinds maanden eindelijk begrepen voelt. “Helaas” moet ik bekennen, want ik ben vergeten een plattegrond te vragen bij de ingang. “Maar ik weet wel een manier om daar achter te komen” vergoed ik mijn omissie.

Een ogenblik later staan wij bij het informatiebord op het grote plein van Père-Lachaise. Terwijl de vrouw zoekt naar de lang vervlogen chansonnière, blijft mijn oog steken bij Chopin, waar ik al een aantal jaar niet meer geweest ben. De zangeres en componist liggen niet ver van elkaar, dus de Brits gebekte dame en ik besluiten nog een eindje met elkaar op te lopen. Als we het derde pad na de rotonde inslaan, horen we iemand “For Oscar Wilde, Edith Piaf and Chopin: this way, please” roepen. De stem blijkt afkomstig van een soort vleesgeworden Super Mario, die er geen kwaad in zag zijn loodgieterskostuum te verruilen voor een begrafenisondernemerspak, maar het afscheid nemen van zijn weelderige krullen toch een stap te ver vond gaan. De dame en ik bedanken vriendelijk, slaan af in de aangewezen richting en enkele stenen later vinden we inderdaad de grafkelder van Chopin. De Britse werpt er een korte blik op, knikt mij vriendelijk gedag en vervolgt eigenbenig haar verdere zoektocht.

Toch laat ze me niet alleen. Tegenover de gedenkplaats voor de Poolse componist staat een Indonesisch ogende dame van middelbare leeftijd, die op de Tong Tong Fair alleen zou opvallen door haar niet geringe lengte. Vanwege de hitte is zij gekleed in een luchtige, maar gracieus witte jurk, die fraai contrasteert met de gebruinde huid en haar ravenzwarte, kortgeknipte kapsel. In haar oren heeft ze twee dopjes, waar zij zich van ontdoet als de krullerige begrafenisondernemer opnieuw ten tonele verschijnt. “Heeft u misschien behoefte aan een privétour?”, hengelt deze naar een extra inkomstenbron. De dame schudt resoluut haar hoofd. “Wist u dan al dat Chopin hier begraven ligt zonder hart?”, speelt hij zijn laatste troef uit. “Dat is mij bekend”, klinkt het in accentloos, maar licht geïrriteerd Frans. Super Mario druipt nu definitief af, maar zijn woorden echoën nog even na.

De stem blijkt afkomstig van een soort vleesgeworden Super Mario, die er geen kwaad in zag zijn loodgieterskostuum te verruilen voor een begrafenisondernemerspak.

“Waarom zonder hart?”, vraag ik niet zonder verbazing aan mijn muzikale metgezel. “Dat had Chopin zo bepaald in zijn testament”, doceert ze, “om te voorkomen dat hij levend begraven zou worden. Na zijn dood heeft zijn zus het hart bewaard in een fles met cognac en dat naar Polen gebracht. In Warschau zou het worden begraven, maar het is gebalsemd en ingemetseld in een pilaar van de Kerk van het Heilige Kruis. Daar is het nu nog steeds.” Zwijgend laat ik deze informatie op me inwerken, tot mijn medegaste de vraag stelt of ik zo geïnteresseerd ben in klassieke muziek. Ik aarzel, want opera’s en pianosonaten behoren niet tot de kern van mijn muzieksmaak. Op de middelbare school kende ik slechts één meisje dat openlijk voor deze liefde uitkwam, maar toen ik haar ooit opbiechtte mijn oor wel eens te lenen aan het oeuvre van Chopin, antwoordde zij geringschattend dat ik mij had ingelaten met de Frans Bauer onder de componisten. Na deze onverwachte terechtwijzing besloot ik klassieke muziek definitief van mijn conservatielijst te schrappen. “Niet echt” antwoord ik dus naar waarheid. “Maar áls ik dan iets luister, is het toch wel deze man uit Polen” haast ik me er aan toe te voegen.

Even lijkt de kerkhoftoeriste mijn biecht te wegen, maar dan vervolgt ze: “Wellicht dat de Place Vendôme interessant voor u is. Op nummer twaalf bestaat nog steeds een salon waar Chopin zijn laatste mazurka schreef. Deze ziet er nog ongeveer hetzelfde uit als destijds in 1849 en is verder aangekleed met foto’s, brieven en partituren. Ook staat er nog een stoel uit zijn oude woning. Hij woonde vroeger op de Place Vendôme, maar in een apart gebouw, een soort tuinhuis. Dat is inmiddels afgebroken en kunt u dus niet meer zien!”

Ik knik maar weer eens. “Daar heb ik wel eens iets over gelezen” bevestig ik, terwijl mijn gedachten afdwalen naar de informatiebron die mij deze historie eerder toevertrouwde. Een klein, vierkant dagboekje, dat ooit toebehoorde aan mijn tante Louki, de oudere zus van mijn moeder. In april 1971 ging zij naar Parijs, waar zij een bosje vergeet-mij-nietjes plantte bij het graf van Chopin en daarna zijn huis aan de Place Vendôme bezocht. Niet lang na deze reis overleed mijn tante, maar in haar dagboek schrijft ze dat een conciërge van het herenhuis die vakantie haar exact dezelfde les leert die mij nu, uitgerekend aan het graf van Chopin, opnieuw wordt gegeven. Een bijzonder toeval.

“Vindt u het erg als ik me nog even terugtrek?”, onderbreekt de dame mijn innerlijke maalstroom. Als hint tilt ze haar oordopjes in de lucht. “Geen probleem” glimlach ik en bedank haar voor deze interessante middag. Als ik even later het pad terug bewandel, is Super Mario verdwenen. Een ogenblik later laat ik de poort van Père-Lachaise wederom achter me. Levend. Ik wel…

Leave a reply