Heilsfortuin

Bruce is weer een blij man. Het supermarktmeisje dat al jarenlang één van de muzen vormt voor deze markante straatbewoner rond De Grote Markt, is eindelijk terug van vakantie en dat doet de glinstering in zijn pretoogjes zichtbaar goed. Stiekem is hij een beetje verliefd op haar. Dit brengt hem echter ernstig in dilemma met zijn tedere gevoelens voor die ándere dame: de pianiste. Zolang deze, ver weg in het buitenland, voortvarend werkt aan de opbouw van haar muzikale carrière, kan een praatje of grapje met de supermarktcaissière natuurlijk nooit kwaad. Want Bruce is altijd opgewekt. Waar anderen mopperend door de stad marcheren, is het voor hem telkens weer “a lovely day”. Regelmatig plaatst hij met zijn onvervalst Brits accent de opmerking: “I met an angel last night”. Daarmee beweert hij niet een zestal passievolle uren achter de rug te hebben, maar wél dat iemand zo vrijgevig is geweest een bescheiden financiële bijdrage te doen aan zijn dagelijkse levensstandaard, wat bestaat uit een onafscheidelijk pakje L&M sigaretten en, naar gelang de stemming van Bruce, energiedrank of bier.

Zijn status van dakloze is af te zien aan de afgedragen kleren en zijn weelderige baardgroei, waardoor hij hartje zomer oogt als een berooide Kerstman op een tropisch eiland. Geknipt en geschoren toont hij echter een treffende gelijkenis met wijlen Inspector Morse, al was Bruce in zijn werkzaam leven niet bij het Britse politieapparaat actief. “Ik deed administratie op de röntgenafdeling van een ziekenhuis”, vertelde hij ooit, “maar in die dagen dronk ik ook al graag een biertje”, bekende hij er direct achteraan.

Zijn voorliefde voor het betere gerstenat brengt Bruce nog wel eens in moeilijkheden met de strikt handhavende arm der wet. Een paar dagen verdwijnt hij dan uit beeld rond het Haagse centrum, maar uiteindelijk keert hij altijd terug op zijn vaste stek voor de ingang van de Hema. Ook nu was het weer eens zo ver. “Ik lag rustig te slapen op een bankje”, glimlacht de dakloze, “tot ik wakker werd van twee agenten die aan me trokken. Nou was ik blijkbaar zo dronken van de slaap én de alcohol, dat ze me maar meteen meegenomen hebben naar Scheveningen. Daar hebben ze de eerste uren prima voor me gezorgd, maar in die gevangenis doen ze blijkbaar niet aan nachtopvang, dus moest ik aan het eind van de middag mee naar het hoofdbureau. Daar wisten ze óók niet wat ze met me aan moesten, dus hebben ze me voor de nacht overgebracht naar een cel in Alphen aan de Rijn. Daar eindelijk binnen, duwde één van de bewakers een setje slaappillen in mijn handen, maar die heb ik geweigerd. Ik ben al verslaafd aan bier en sigaretten, dat vind ik wel genoeg. Die douche de volgende ochtend was wél een warm welkom en daarna werd ik als vrij man met geld voor een buskaartje naar huis gestuurd. Al met al denk ik dat justitie meer kwijt is aan transportkosten, dan dat die boete ooit op gaat brengen.” Bij het uitspreken van deze conclusie, grijnst Bruce, alsof hij Vadertje Staat hoogstpersoonlijk een fikse poot heeft uitgedraaid. Dan haalt hij een blikje bier uit de binnenzak van zijn voddige jas en vervolgt: “die buschauffeur zag aan mijn hele voorkomen dat ik een gewezen bajesklant was, dus die liet mij zonder kaartje binnen. Eigenlijk heb ik dit biertje van de staat.” Feestelijk trekt Bruce het blikje open en na een ferme slok besluit hij voldaan: “op de vrijheid! Want zoiets moet je vieren, toch?”

Leave a reply