Oom Willy

De conifeer voor de aula van begraafplaats Oud Eik en Duinen droomde in zijn jeugdjaren op de gemeentelijke kweekschool van een roerig leven als natuurlijke erfafscheiding op camping Ockenburgh. De sluiting van dit kampeerterrein sloeg zijn droom aan diggelen en eenmaal volgroeid werd hem van hogerhand een standplaats toegewezen aan de rand van dit kerkhof. Zich schikkend in zijn lot, stemde hij zijn uiterlijk al spoedig af op zijn leefomgeving. Hij liet zijn takken hangen naar de wil van de zwaartekracht, maar uit zijn laatste restje levensvreugde weet hij tóch nog genoeg kracht te putten om elke dag weer frisgroen glanzend te contrasteren met de statige stenen kapel waar hij tegenaan geplant is.

Deze middag is het niet zo zeer de boom die mijn aandacht trekt, als wel de man en vrouw die eronder staan. Zij is lang, grijs en haar gracieus uiterlijk doet denken aan een babyboomer uit de Vogelwijk. De man komt nauwelijks tot haar schouderhoogte en zijn kledingkeuze roept beelden op van de Elfstedentocht in 1963, daar zijn gezicht totaal is verscholen áchter een dikke sjaal en ónder een waterdichte capuchon. Ik knik dit merkwaardige duo beleefd toe en vervolg mijn weg via de Ruïnelaan, waar ik traditiegetrouw even stil sta bij het beeldje van een vriendelijk lachende engel. Daarna volgt op de Eerste Langelaan nog een groet aan het paard dat al sinds 1940 de wacht houdt bij “zijn trouwste vriend” en tenslotte maak ik aan het einde van het pad een praatje met Robbie, die meerdere keren per week het graf van zijn moeder bezoekt.

Een kwartiertje later heb ik het hovenierskunstwerk rond mijn oma’s graf vervolmaakt en net als ik mijn weg wil vervolgen naar haar jongere zuster, die een aantal paden verderop tussen ex-man en ex-schoonvader van haar eeuwige rust geniet, stuit ik wederom op het merkwaardige coniferenduo. Opnieuw knik ik beleefd. Aangekomen bij het graf van mijn oudtante, wordt mijn aandacht getrokken door een bordje aan de overkant, dat vervallen grafrechten meldt. Ik ben dol op dit soort bordjes, omdat ze de eeuwigheid zo tactisch relativeren. Anderzijds: zelden zag ik het spook van de vergetelheid treffender weergegeven dan bij één blik in de oneindige diepte van de eeuwig afgekochte graven op het Parijse Père-Lachaise. Met dat beeld in het achterhoofd is een tijdelijk huurcontract voor een eeuwige rustplaats tóch een aantrekkelijk alternatief.

 

Als de laatste herinneringen aan de herfst rond het graf van mijn oudtante zijn opgeruimd en ik mij omdraai voor de aftocht richting afvalbak, sta ik opnieuw oog in oog met de grijze dame en het kleine mannetje. Denkend aan de serie ‘Dead Like Me’, waar dit soort confrontaties steevast uitmonden in een komisch, doch definitief einde voor het meewerkend voorwerp, begin ik mij nu ongemakkelijk te voelen. Aangezien bij dergelijke scenario’s het einde echter onafwendbaar is, besluit ik het lot met open vizier tegemoet te treden. “Zoekt u misschien iemand?” vraag ik de Vogelwijkvrouw. Ze knikt en kijkt bedachtzaam, alsof ze in haar hoofd de juiste woorden weegt om een slechtnieuwsgesprek mee te beginnen. Na een paar seconden klinkt uiteindelijk een weifelend, doch verlossend: “Wij zoeken oom Willy”. Een geruststellende uitspraak, al werpt de algemeenheid van deze mededeling wel een andere uitdaging op mijn pad.

“Heeft u enig idee of oom Willy een ruimte voor zichzelf huurt, of deelt hij zijn rustplek?” probeer ik in een eerste poging tot reduceren. “Ik weet het niet zeker,” aarzelt de dame, “maar volgens mij lag hij op een rijtje.” Haar antwoord stemt mij voorzichtig positief. “Weet u nog wanneer oom Willy ongeveer is overleden?” De genoemde datum, gecombineerd met de chronologische rangschikking van deze dodenakker, verkleint het potentieel zoekgebied aanzienlijk.  “Loop maar mee”, zeg ik uitnodigend en gedrieën wandelen wij richting het algemene deel, dat sinds 2009 ook de tijdelijke thuishaven van mijn oma is. Als een vluchtige scanner schiet mijn blik langs de in steen gebeitelde namen. ”Komt u maar”, wenk ik. “Volgens mij heb ik hem gevonden.” Het tweetal schuifelt naderbij en aandachtig bestudeert de dame mijn suggestie. “Kijk eens Wim”, zegt ze tenslotte, “hier ligt oom Willy. Dankzij deze jongeman hebben wij hem gevonden.”

De aangesprokene knikt begripvol en schuift nu langzaam de sjaal van zijn gezicht. Bij deze handeling word ik niet alleen verrast door het Indisch gelaat dat onder de wollen façade tevoorschijn komt, ook het feit dat deze man bij zijn geboorte werd opgezadeld met een extra eenentwintigste chromosoom is een wending die ik in deze scène niet heb voorzien. Zwijgend staart hij enige tijd naar de rustplaats van zijn oom en fluistert dan bijna onhoorbaar: “Bedankt”. Vluchtig kijk ik de grijze dame aan. “Ik gok dat jullie het vanaf hier wel redden zonder mij”, glimlach ik en keer het stel de rug toe. Voordat ik definitief aan de terugreis begin, loop ik nog éénmaal langs het graf van mijn oma, die vanaf de foto op haar steen mij deze keer nog net iets liever lijkt toe te lachen dan ik de laatste jaren zo van haar gewend ben…

 

Leave a reply