Plankingkoning

Als er in de jaren tachtig een Nederlands Kampioenschap had bestaan voor het fenomeen Planking, had mijn jeugdige ik zeker een gooi kunnen doen naar goud. Niet dat ik hoop dat u mij na deze ontboezeming ziet als zo’n driftige peuter die zich in conflictsituaties meteen krijsend op de grond werpt, want voor het welslagen van mijn oefeningen op het plankingterrein was ik juist sterk afhankelijk van de absolute onoplettendheid van mijn ouders. In beginsel is dit namelijk een volstrekt onschuldige aangelegenheid, want er is voor de beoefenaar van deze sport niet veel meer inspanning nodig dan zich in een zo horizontaal mogelijke positie op een vaste ondergrond te positioneren. Of, in normaal Nederlands: Planking is plat op je buik gaan liggen. Een koud kunstje voor iedere dreumes. Interessanter wordt het pas, als deze kunstvorm wordt uitgeoefend op een dunner obstakel, zoals een hek of muurtje. U herinnert zich de rage vast nog wel van zeven jaar geleden, toen het internet tijdelijk overspoeld raakte met foto’s van personen die onverstoorbaar balanceerden op het randje van een gammele dakgoot. Welnu, al diep in de jaren tachtig hield ik mij tamelijk succesvol met deze sport bezig.

Want hoe gaat zoiets? Elke peuter komt in een fase van zijn leven dat zijn nieuwsgierigheid naar de wijde wereld niet langer wordt tegengehouden door de spijlen van zijn ledikant of box. De eerste verkennende passen van mijn dreumesbestaan brachten mij niet veel verder dan het keukenkastje waar mijn moeder de suikervoorraad had opgeslagen, maar als de temperatuur het eventjes toeliet, bood het balkon een welkome aanvulling op mijn belevingswereld. Helaas werden deze ontdekkingstochten beperkt door de onwrikbare aanwezigheid van onze balkonrand, maar eenmaal gesterkt door het succes van mijn ledikantontsnappingen, bleek ook dit obstakel al snel kinderspel. Daar hing ik dan, mijn borstkas gesteund door de stenen en mijn handen uitgestrekt naar de waslijn, het wankele evenwicht bewarend tussen de afscheiding van ons huis en de tuin van onze benedenbuurvrouw. Mijn verrichtingen op dit gebied mocht ik dan bij voorkeur buiten de ogen van het ouderlijk gezag uitoefenen; het feit dat ons balkon achter de Haverschmidtstraat een vrij uitzicht bood aan alle buren rond het naastliggend Jonckbloedplein, was niet ingecalculeerd in mijn jeugdig enthousiasme. Net zo min als de moeite die zij namen om mijn ouders van mijn daden op de hoogte te stellen…

Ondanks deze hardnekkige waarschuwingssignalen, bleef de balkonrand een onverzettelijke aantrekkingskracht op mij uitoefenen. Tot die éne mooie maandagavond in het vroege najaar van 1986. Genietend van het uitzicht op de grijze, knoertharde terrastegels beneden, dringt het geluid van mijn thuiskomende vader te laat tot mij door. Nog voor ik beide beentjes op de vaste grond heb, voel ik zijn vastberaden greep om mijn middel. Per kerende post wordt dit heterdaadje omgezet in een ongenadig pak rammel op mijn onbeluierde derrière. Mijn oma, getuige van dit idyllisch familietafereel, is na het aanzien van deze opvoedkundige maatregel dermate aangedaan, dat ze dit pedagogisch huzarenstukje memoreert tot op haar sterfbed. Mijn vader heeft zich echter altijd verdedigd met het standpunt dat ik daarna nóóit meer aan de balkonrand heb gehangen. En dat is zo.

Waarmee ik alleen maar wil zeggen: met de juiste aandacht is een val van de eerste etage best te voorkomen…

Tags:  

Leave a reply