Stokbroodschandaal

Mijn neef werkt bij de Egbert Haan; een kleine kruideniersketen in het Zuidwestelijk deel van Noordoost Nederland. Een gemiddelde ochtend in zijn filiaal onder de rustieke gewelven van het eens zo statige warenhuis Het Wespennest gaat er gemoedelijk aan toe. Een werknemer opent de poorten, een aantal geduldig wachtende klanten loopt rustig met hem de trap af en ondertussen zit een glimlachende caissière al te wachten op de eerste boodschappen. Deze rust wordt sinds enkele maanden ernstig ondermijnd door een duizendkoppige enclave Fransozen, die het ooit door Jean Ferrat zo poëtisch bezongen berglandschap verruilden voor een door Wim Sonneveld zo koel vertaald Hollands boerendorp in de gemeente van mijn neef. Zij trokken in de leegstaande huizen van jonge gezinnen die in de eerste helft van de jaren zeventig massaal het grote avontuur opzochten van de bruisende Randstad. Deze gesloten gemeenschap van uitheemse Fransozen werd in de volksmond spottend het Quartier Pompidou genoemd, een naam die overigens in 2009 officieel door het dorpsbestuur werd vastgelegd. Sindsdien markeren twee sierlijk beschilderde replica’s van de Eiffeltoren het grensgebied van deze Franstalige ministaat.

 

De grote immigratiegolf die de bovenstaande uiteenzetting in werking zette, geschiedde ruim veertig jaar geleden, toen het gros van deze groep nog verkeerde in de meest vitale kracht van het bestaan. Helaas sloeg ook hier de vergrijzing toe en werd dit voorjaar de laatste traditionele Franse bakker, waarschijnlijk tegen zijn zin, voorgoed met vakantie gestuurd door Magere Hein. Een volksramp op microformaat, met onvoorziene gevolgen voor het zwoegende personeel van Egbert Haan.

 

De gemiddelde bewoner van het Quartier Pompidou kan namelijk niet zonder zijn dagelijks stokbrood. De langwerpige, harde deegstokken die hiervoor naar Nederlandse begrippen moeten doorgaan, bleken in de praktijk onverenigbaar met de definitie die de Fransozen voor deze etenswaar hanteren. Met één uitzondering: de Pain D’amour van Egbert Haan. Een stevig, breed stokbrood, met rustiek donkerbruine korst en een luchtige, sneeuwwitte binnenkant. Dagelijks vers gebakken in de houtoven van het filiaal en door deze traditionele bereidingswijze slechts leverbaar in een maximum van honderdtwintig stuks per winkel per dag. De gemeente waar het Quartier Pompidou onder valt, telt in totaal vijf vestigingen van Egbert Haan.

 

De oplettende lezer heeft nu ongetwijfeld uitgerekend dat dit een regionaal tekort van minimaal vierhonderd stokbroden per dag oplevert, de inheemse bevolking van het Zuidwestelijk deel van Noordoost Nederland niet eens meegerekend. En waar tekort heerst, floreert de handel. Dat merkt ook mijn neef. De idyllische vrede van de vroege ochtend is voorgoed verdreven door de aanwezigheid van Franssprekende individuen die zich met wilde handgebaren massaal op alle vers bereidde Pain D’amour broden storten. Zodra de veroverde buit is afgerekend, vertrekt de groep in een colonne van antieke Renault 4 busjes naar het de eerstvolgende Egbert Haan winkel. Daar herhaalt dit tafereel zich. Als alle beschikbare broden zijn opgekocht, rijdt het handelsgezelschap terug naar de Franse wijk. Daar wordt het voedsel, tegen woekerprijzen, verkocht op de lokale markt.

 

“Maar nu beginnen onze dorpsbewoners te klagen dat er voor hen geen Pain D’amour meer overblijft”, verzuchtte mijn neef vorige maand tijdens een restaurantbezoek met onze familie. “En er komt ook geen beleid om deze voedselcrisis aan te pakken. Een deel van de heren op het hoofdkantoor wil namelijk een dagelijks maximum van twee broden per persoon invoeren, maar de tegenpartij zet in op een maximum van twee stuks Pain D’amour per transactie. Dan mag elke klant opnieuw de rij in, zolang ze maar niet meer dan twee broden op de band leggen. Het leukste is: mijn supermarktmanager hoort bij de eerste groep, zijn assistent bij de tweede. Zodoende verkoop ik bijvoorbeeld op maandagochtend, onder toeziend oog van mijn supermarktmanager, elke klant twee stokbroden en bonjour ze weer de winkel uit. Maar als op dinsdag de assistent toekijkt, passeert een half uur lang de opkooppolonaise.”

 

Ik liet dit relaas op me inwerken, terwijl mijn neef flirterig een Bacardi cola bestelde bij de dienstdoende serveerster. Daarna vroeg ik bijna kinderlijk naïef: “Maar als jouw werkgever dat maximum van twee stuks wil, dan gelden toch zijn regels?” Mijn neef pakte zijn drankje van het dienblad, glimlachte naar de serveerster en sprak stellig: “Dat vind ik nou ook! Maar als ik dat tegen de assistent zeg, merkt hij op dat de grote baas er niet bij is om dat te controleren. Dus zijn we overgeleverd aan zijn grillen.” Met een blik vol ongeloof staarde ik mijn neef in de ogen. “Dit méén je niet!” riep ik. Hij glimlachte flauw. “De waarheid is soms gekker dan jij hem kan verzinnen.” Hij knipoogde en nam een slok van zijn welverdiende Bacardi cola…

Leave a reply