Textielterreur

Nederlanders die bij het krieken van de ochtend hun zwembadterritorium afbakenen door een aantal stukken badtextiel op gereedstaande ligstoelen te draperen is de jaarlijks terugkerende frustratie van menig hotelgast in het buitenland. Onder het motto: ‘Wie het eerst komt, het eerst maalt’ zet ruim zestig procent van de Nederlandse hotelgasten zijn wekker op half zeven, omdat “je in de namiddag wél het juiste plekje aan het zwembad moet hebben”. Tegenstanders van dit apenrotsgedrag spreken smalend over ‘handdoekpiraterij’. Een variatie op dit thema is ook zichtbaar in de supermarkt: klanten die hun boodschappen op de kassaband uitstallen, verdwijnen en drie minuten later terugkeren met de laatste vier boodschappen op het lijstje, de diep geslaakte zuchten uit de aangegroeide rij stoïcijns negerend.

Nieuw is dit alles allerminst. In 1991 bracht ons gezin de zomervakantie door in het Franse plaatsje Sète, een havenstad aan de Middellandse zee waar mijn ouders vijftien jaar eerder hun huwelijksreis vierden. Onze accommodatie bleek een splinternieuw appartementencomplex vol vakantiewoningen. De inrichting van onze étage was sober, de bedden sliepen Spartaans, maar de keuken had wel degelijk comfort dankzij een afwasmachine, zodat mijn vader zich de volledige vakantie zonder morren over de vuile vaat ontfermde. Het balkon van de suite keek uit op een binnenplaats, waar het zwembad een groot deel van de beschikbare ruimte opeiste. Achter het bad leidde een trap naar het kiezelstrand aan zee. Het zandstrand was een paar minuten lopen verderop.

Het antwoord: “Eén keer in de week, alleen nog op zondag”, verbaasde mijn ouders niet.

Dankzij deze ligging en de schijn van luxe werd het complex, naast vakantievierende gezinnen, vooral bevolkt door een mélange van Yuppen en bejaarden. In de vroege uurtjes reserveerden keurig gekapte heren de ligstoelen, waarop ’s middags voluptueuze dames zwijgend hun Vogue sigaretten opzogen uit een pijpje. Tegen middernacht, als mijn ouders voor een laatste afzakkertje neerdaalden op het terras, zaten de dames er nog stééds, maar de inname van enkele cocktails bleek op dit uur fataal voor hun gepantserde zwijgzaamheid. Niet zonder gêne hoorden mijn ouders op een kwade avond de eerste gepensioneerde Rubensdame aan haar volslanke buurvrouw vragen: “Maar hoe vaak in de week doe jij het nou eigenlijk nog?” Het antwoord: “Eén keer in de week, alleen nog op zondag”, verbaasde mijn ouders niet. De buurvrouw klonk dit echter wél onbevredigend in de oren en voegde hier ongevraagd aan toe dat haar gemiddelde zeker op drie keer in de week lag. “Hoe hou je het vol?” vroeg de Rubensvrouw op afkeurende toon. “Meid”, verklaarde haar buurvrouw, “die drie keer in de week tennissen gééft mij juist energie!”

Deze bravoure had het volgende middaguur, als de Rubensdames hun reeds gereedstaande stoelen met slappe benen innamen, zijn plaats weer keurig afgestaan aan de kenmerkende zwijgzaamheid van deze doelgroep. Slechts een enkeling waagde zich wat suffend langs de waterkant, hopende op het verhelderende wonder van een koud voetbad. Het contrast met spelende kinderen rond een dergelijke madam kon bijna niet groter zijn en drukteverschillen in één atmosfeer leiden vaak tot nattigheid. De mogelijkheid dat ik zelf nog eens verantwoordelijk zou worden voor de onvrijwillige tewaterlating van een volwassene was een optie die ik tot die zomer van 1991 voor onmogelijk hield. De aanblik van vijfenzeventig onbewaakte kilo’s nietsvermoedend vrouwenvlees langs de badrand was echter een aanbod dat ik niet kon weigeren.

Huppelend van voorpret naderde ik mijn slachtoffer, onwetend dat enkele meters boven de toekomstige plaats delict mijn moeder net het balkon van ons appartement opstapte. Met een verse Van Nelle in de hand zag zij haar negenjarige zoon, een handdoekje nonchalant om de schouder geslagen, zijn prooi van achter besluipen. Hij hield stil, plaatste zijn handen op haar omvangrijke rug en duwde zonder aarzeling de vlezige vrouw het water in. Terwijl mijn moeder zich verslikte in haar sigaret, liep ik verder alsof er niets gebeurd was. De handdoek om mijn schouder verdween tegen een muurtje en snel dook ik het bad in. Aan de overzijde viste de Rubensvrouw net haar sigarettenpijpje uit het water. Met moeite klom zij op het droge en keek met verbaasde blik om zich heen, haar hersens pijnigend over de vraag wie haar dit kunstje geflikt had.

Toen ik een uur later terugkeerde in ons appartement stond mijn moeder al op me te wachten. Zelden heb ik haar zó trots gezien…

Leave a reply