Die arme weesjes van de Hooftskade

De huidige bewoners noemen het een “Oase van rust”, maar tot 1942 bood het monumentale pand aan Hooftskade 1 onderdak aan honderden weeskinderen. Ien Weverling (92) was één van hen: “Echt naar mijn zin had ik het natuurlijk niet, maar ik heb er wel lekker de beest uitgehangen.”

Weverling was negen jaar oud toen zij in 1935 werd geplaatst in het weeshuis. Als schoolmeisje bestond haar belangrijkste dagtaak uit breien, maar op woensdagmiddag werd er wel eens een uitstapje gemaakt: “Dan gingen wij wandelen in het Scheveningse bos”, herinnert zij zich. “Opgesteld in zo’n keurig rijtje. De mensen die wij tegenkwamen bleven dan altijd even staan en zeiden dan: ‘Ah, wat zielig, die arme weesjes’. Dit gebeurde zo vaak dat we later, bij aankomst in het bos, zelf al ‘Ah, wat zielig, die arme weesjes!’ begonnen te roepen. Wij vonden ons zelf namelijk helemaal niet zielig. Echt naar mijn zin had ik het natuurlijk niet, maar daarom haalde ik ook allemaal kattenkwaad uit.”

Een glimlach valt over het gezicht van mevrouw Weverling als ze vervolgt: “Ik was eigenlijk de dondersteen van het weeshuis. Dat kwam omdat mijn broers er ook zaten, maar die deden niks! Ik moest dus kattenkwaad uithalen voor drie.” Een voorbeeld van haar baldadigheid heeft de grijze dame al snel paraat: “Wij moesten altijd zelf de slaapzaal vegen, maar met de steel van die bezem kon je ook heel leuk paardje rijden. Meestal ging dat goed, maar het gebeurde wel eens dat de steel brak en dan moest je naar de directrice om een nieuwe te halen. Gebeurde dit te vaak, dan kreeg je niets en moest je lange tijd een bezem met een héél kort stokje gebruiken!”

Dit voorbeeld is kenmerkend voor het regime binnen het weeshuis. Goed luisteren en discipline was belangrijk. Eten wat de pot schaft ook. “Op maandag kregen we ‘s middags altijd bruine bonen”, gruwelt Weverling. “Ik lustte dat niet en dus at ik ze niet op. Dan werd mijn bord weer in de kast geschoven en als ik dan uit school kwam kreeg ik die bonen opnieuw voorgezet, maar dan koud. En ik kreeg niks anders tot ik ze op had! Nou, daar deed ik dan tot woensdag over!”

Ook de kledingvoorschriften in het weeshuis waren sober, veel werd opnieuw gebruikt. “Jurken werden wel eens doorgeschoven”, weet Weverling nog. “Als iemand er uitgegroeid was, dan moest de volgende hem passen en als dat goed zat, dan kreeg zij die jurk. Maar je had ook kledingstukken van meisjes die heel erg transpireerden en dan liep je met vieze kringen in je zogenaamde nieuwe jurk!”

In 1942 werd het weeshuis door de Duitsers gevorderd. Na de oorlog verloren de meeste wezen elkaar uit het oog, maar af en toe kwam Weverling nog wel eens iemand tegen: “We hadden in het weeshuis een meisje dat slechthorend was”, herinnert zij zich. “Jaren later zag ik haar eens in de stad en natuurlijk begon ik hard tegen haar te praten. Toen antwoordde ze, dat dit niet meer hoefde, want tegenwoordig hoorde ze alles. Naar eigen zeggen was ze na elke bevalling beter gaan horen en ze had maar liefst tien kinderen gekregen!”

Leave a reply