Krachttraining

“Snapt u dat nou?’ vroeg een kittige, kortgeknipte grijze dame voor een winkelpui in de Grote Marktstraat, haar ogen strak op mij gericht. “Ik vrees dat ik niet de juiste man ben voor uw levensvragen”, reageerde ik licht verbouwereerd. Het deed haar glimlachen. “Zo erg is het niet hoor”, sprak zij op kalmerende toon. “Het zit zo: ik had mijn scootmobiel keurig langs de muur geparkeerd. Ik ben even deze winkel ingegaan en nu staat hij midden op de stoep! Straks lopen de passanten hem nog kapot. Kunt u deze tas even vasthouden? Dan zet ik mijn wagentje in zijn achteruit.” De dame overhandigde haar plastic draagzak en stapte kwieker dan verwacht op het voertuig. Behendig reed zij het karretje terug naar de muur en constateerde tevreden dat alles nog naar behoren functioneerde.

“Ik heb hem écht nodig hoor”, sprak zij stellig. “Mijn rechter heup is namelijk versleten. Tien jaar geleden hebben ze mijn andere heup vervangen in het Westeinde, maar dat is een beetje misgegaan. Sindsdien rijd ik dus in dit bakkie.” “En die rechter heup laat u nu niet meer opereren?” vroeg ik met gevoel voor retoriek. De dame gaf haar meest vette knipoog ten beste en antwoordde: “Dat heb jij goed gezien!” Op ernstiger toon vervolgde ze: “Nou ja, eigenlijk mag ik niet mopperen. Een vriendin van mij ging laatst naar het Leyenburg voor twee kunstknieën. Vroeger was dat ziekenhuis nog wel goed hoor, hoewel we het thuis altijd over Lijkenburg hadden. Nu hoef je daar ook niet meer naartoe. Bij die vriendin van mij hebben ze links en rechts verwisseld. Zij is nu blijvend invalide. Ik kan gelukkig nog overal naartoe.” Vertederd gaf ze het stuur van haar scootmobiel een schouderklopje. Daarna sprak zij trots: “En dat doen we dan ook!”

De dame zat nu, ondanks haar lichamelijke ongemakken, als een stralende, doch ietwat belegen prinses op haar troon. De stilte die zij na haar monoloog liet vallen, hing vol verwachting van een bijdrage mijnerzijds tussen ons in. “Hou die gedachte vast”, slingerde ik zo bemoedigend mogelijk de ether in. “Ik heb altijd gelezen dat dit de beste manier is om oud te worden.” Het bleek het juiste kwartje.

“Dat ben ik ook zeker van plan”, repliceerde ze. “Al maken ze het me niet makkelijk. Neem nou mijn huisarts. Ik ga van tijd tot tijd bij die man op controle en vorige maand presteert hij het om tegen mij te zeggen: ‘U moet wat meer bewegen’. Terwijl hij weet hoe versleten ik ben! Maar die dokter zei dat ik van te veel rust nog sneller zou slijten en stuurde me dus eens in de twee weken verplicht naar de sportschool. Niet dat bodybuild gedoe hoor, maar meer een soort fysiotherapie.” “Dat klinkt logisch”, sprak ik in de wetenschap dat zelfs de beste sprekers af en toe bijval nodig hebben om op stoom te blijven.

Ik ben al zesenzeventig hoor! Ik trek dat niet allemaal!

“Ja, jij snapt dat”, vervolgde de dame. “Maar in die sportschool hadden ze geen idee. Eerst wordt me zo’n persoonlijke assistente toegewezen. Dat is dan zo’n vrouwtje van vijfendertig, die daar al tien jaar hetzelfde staat te doen. Die draait volledig op routine en heeft geen letter gelezen van mijn dossier. Dat weet ik, omdat het eerste wat ze doet is mij een half uur achter zo’n fietscomputer zetten. Echt, ik heb dat hele Loosduinen drie keer voorbij zien komen op mijn schermpje. Daarna haalt ze me van die fiets af en word ik in één of ander martelwerktuig gehesen, terwijl ze allerlei gewichten aan mijn benen hangen. Dus ik zeg nog tegen dat vrouwtje: ‘Wat denkt u nou? Ik ben al zesenzeventig hoor! Ik trek dat niet allemaal!’ Maar nee, ze gooit er nog een halve kilo bij en ik maar trekken met mijn onderstel. Nou, wat denkt u ervan?”

Ik dacht alleen maar: “Hoe loopt dit af?” en sprak dit hardop uit. Het leek de pointe waar mijn gesprekspartner naar had uitgekeken. Ze ging er eens goed voor verzitten, haalde diep adem en sprak uiteindelijk: “Toen verrekte ik dus mijn kuitspier”. De zin rolde uit haar mond op de welbekende ‘ik zei het toch?’ toon die men prille moeders zo vaak tegen het jonge kroost hoort bezigen. “En wanneer moet u opnieuw?” deelde ik de smart. “Het staat voor morgen in de agenda”, antwoordde ze op ironische toon, waarna ze de lippen samenperste tot een mysterieuze grimas. “En u gaat ook?” vroeg ik, nu meer naïef dan retorisch. De dame begon nu hardop te lachen. “Ik heb afgebeld.” Haar gezicht droeg de triomf van een jong meisje dat mag verzuimen bij gym dankzij de hulp van een vervalst absentiebriefje.

Eenmaal uitgelachen keek ze me streng aan en vroeg tenslotte: “Nou, wat dacht je er van?” Ik vond het een moeilijke vraag. Een al te enthousiaste reactie zou mij al snel in de hoek van het leedvermaak drukken, maar ik wilde deze dame ook niet achterlaten met het gevoel dat zij mijn tijd had verdaan. Zo neutraal mogelijk antwoordde ik dan ook: “Ik ben met stomheid geslagen door zoveel pech”. Dit bleek niet het juiste kwartje. Enigszins ontdaan keek ze mij aan en sprak na enige seconden: “Dat bedoel ik niet. Ik probeer je al de hele tijd te vragen of ik nou eindelijk mijn tas eens terug mag!”

Leave a reply