Wachtkamerwangedrag

De kat ligt de laatste dagen wat futloos in zijn lappenmand en voor zijn eigen bestwil besloten mijn vrouw en ik dat het nodig was de deskundigheid van een arts in de Terletstraat te raadplegen. Deze donderdagavond blijken wij echter niet de enigen met een zorgenkindje en onze tactiek om net iets vóór aanvang van het inloopspreekuur te verschijnen, in de hoop een lange wachttijd te voorkomen, blijkt al door vier echtparen en hun viervoeter te zijn geperfectioneerd.

Even lijken we de hekkensluiters van dit gezelschap te blijven, tot de deur enkele minuten later opnieuw wordt geopend door een jonge dame. Haar intentie om het portaal vrij te maken voor haar volgzame partner en hun hond, wordt intussen ruw doorkruist door een breedgeschouderd heerschap, dat zijn kans schoon ziet deze doorgang als eerste te passeren. In rechte lijn beent hij naar de balie, zet de meegenomen kattenmand op de grond en richt zich tenslotte tot de dienstdoende medewerker aan de andere kant van de balustrade. “Ik kom voor Dorus!”, buldert hij als een vergrijsde Fred Flinstone door de ruimte. De baliemedewerker blijkt niet onder de indruk. “Volgens mij bent u niet de eerstvolgende”, dient hij de man van repliek. Deze laat zich echter niet door één slag uit het veld slaan. “Ik heb een afspraak om half zeven”, werpt hij tegen. “Dat kan niet”, constateert de praktijkmedewerker schouderophalend. “Dit is namelijk een inloopspreekuur”. De eerste sporen van ingehouden woede worden, in de vorm van zweetdruppeltjes, inmiddels zichtbaar op het gelaat van de grijze man. “Ze zou me er tussen proppen!”, blijft hij aandringen. “Zoek dan op Dorus, zo staat hij hier ingeschreven!”

Even twijfelt de receptionist, maar als een vragende blik naar het stel dat eigenlijk aan de beurt is wordt beantwoord met een bemoedigend knikje, richt hij zich opnieuw tot de ongeduldige grijsaard voor diens achternaam en postcode. “Hij staat gewoon ingeschreven als Dorus!”, wijst de man driftig naar het mandje op de grond. “Tóch werkt onze administratie alleen als u óók uw achternaam en postcode geeft”, merkt de baliemedewerker ijzig kalm op. Morrend verstrekt de man de benodigde gegevens, maar de bevestiging van zijn verhaal komt uiteindelijk van een geraadpleegde assistente, die na een korte samenvatting instemmend knikt met de woorden: “Ik heb inderdaad gezegd dat hij om half zeven naar het spreekuur kan komen.” Hierop ontvlamt de grijze man opnieuw. “Zie je wel?”, fulmineert hij, maar de assistente tempert zijn euforie: “Het inloopspreekuur, meneer. Dat is géén afspraak. U zult echt op uw beurt moeten wachten!”

Met een verslagen “dat kan toch niet?” zoekt de grijsaard nu bijval in de wachtkamer, maar één van de aanwezigen werpt tactisch tegen: “Zomaar voordringen kan natuurlijk óók niet!” Een voltreffer, want deze opmerking blijkt het ego van de man zwaarder te treffen dan de gezondheid van zijn kat. “Dan ga ik weg!”, klinkt het verongelijkt. Geen loze belofte, want als we na ‘ons’ consult in de ruimte terugkeren, constateer ik hardop dat Dorus en zijn baas zijn verdwenen. “Morgenmiddag, vier uur”, klinkt het droogjes uit één van de zitjes. Nu ben ik geen ramptoerist, dus de volgende dag ben ik niet gaan kijken. Hopelijk gaat het Dorus goed, maar voor zijn eigenaar ben ik minder optimistisch. Egocentrisme is nou eenmaal een zéér hardnekkige kwaal…

Leave a reply