Brandhaardburen

“Hé, ouwe rioolrat, jou moet ik net hebben!”. De stem die dit zegt herken ik uit duizenden. Met een diepe zucht sluit ik onze fietsenstalling, draai me om en kijk in het verwilderde gelaat van mijn buurman Nick. “Heb je een vacature bij Ongehoord Nederland voor me gevonden?”, vraag ik cynisch. “Dat niet”, grijnst hij, “maar ik kom je wel waarschuwen voor een enorme brandhaard”. Even klaart mijn gemoed op. “Je hebt eindelijk ontdekt dat de klimaatcrisis echt is?”, informeer ik. “Ben je gek!”, schatert hij het uit. “Ik geloof niet meer in sprookjes. Ik ben wakker, weet je nog? Niet woke!”.

“Waar wil je me dan wél voor waarschuwen?”, dring ik aan, in de hoop zijn Thierryaanse predicaties enigszins te beteugelen. “Nou gewoon”, antwoordt hij nonchalant. “Ik wilde je even laten weten dat je je brandverzekering goed moet nakijken”. Na deze uitspraak siert een mysterieuze glimlach zijn doorleefde tronie, waardoor ik vol zicht heb op een gelige aanslag die zich in de loop der jaren hardnekkig heeft vastgeklampt aan het gebit van mijn overbuurman. “Heb ik iets verkeerds geschreven?”, vraag ik lichtelijk ontzet. “Geen idee. Ik zou niet eens weten voor welk leugenaartje jij eigenlijk werkt”, reageert hij laconiek. “Het is ook niks persoonlijks”, vervolgt hij. “Daarom kom ik je juist waarschuwen!”.

Nu snap ik er niks meer van. “Wat is er allemaal aan de hand?”, probeer ik het gesprek opnieuw in logische banen te leiden. “Heb je die brief van de gemeente gekregen?”, informeert mijn buurman. “Over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?”, vraag ik terug. “Ja, die!”, roept hij fel. “Dertig van die exotische kostgangers krijgen we hier in de straat. Allemaal in dat klooster dat daar nu leeg staat. De gemeente wil het pand klaarmaken zodat die gasten er begin volgend jaar in kunnen trekken, maar ik verzeker je dat voor die tijd dat gebouw volledig in de as ligt!”.

Even laat ik zijn tirade op me inwerken, maar dan merk ik toch voorzichtig op dat we het hier over oorlogsslachtoffers hebben. Niet over economische vluchtelingen. “Het zijn er gewoon te veel in een kleine straat”, vindt mijn buurman. “Mijn uitzicht wordt al verkloot door werkloze Bulgaren die elke avond voor dat pand rondhangen, dus ik kan er niet óók nog eens dertig buitenlandse gasten ín datzelfde bouwwerk bij hebben”. Ik haal mijn schouders op. “Ik ben al lang blij dat het klooster überhaupt behouden blijft”, antwoord ik. “Het is juist het meest pittoreske gebouw in onze straat”. Opnieuw siert een onaangename grimas zijn smoelwerk. “Ik zou er nog maar even van genieten”, merkt hij op.

“Zeg, hou eens op!”, roep ik nu uit. “Wij wonen er náást hé”. Aimabel slaat buurman Nick me nu op de schouder. “Snap je nou eindelijk waarom ik hier sta?”, glimlacht hij fijntjes. “Kijk, je bent misschien wel net zo’n eikel als al al jouw collega’s die mijn verhaal niet willen horen, maar uiteindelijk blijf je wél mijn buurman”. Nu is het mijn beurt voor een mysterieuze glimlach. “Misschien moet je dan tóch eens wat vaker een krant lezen”, opper ik en loop snel onze portiektrap op.

Leave a reply