Buitenwacht

Het is iedere ochtend, vlak na negen uur, dezelfde vraag: “Mag ik mijn spullen hier even neerzetten?” Het antwoord is steevast dezelfde hoofdknik. Ze bedankt beleefd, plaatst haar reiskoffer in een hoekje naast de balie en schuifelt stilletjes de winkel binnen. Ook haar aankopen zijn elke dag hetzelfde. Vier harde broodjes, beleg en genoeg pakjes fruitsap om aan de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid te voldoen.

Het is het enige verzetje dat de dag haar biedt, want zodra ze haar aankopen zorgvuldig heeft ingepakt en de winkel weer verlaat, zit er voor haar niets meer op dan wachten. Dat wachten doet ze achterin de tuin van de Nieuwe Kerk. Elke ochtend, klokslag kwart over negen, neemt ze daar plaats op hetzelfde bankje, de zwarte reiskoffer geduldig aan haar voeten, als een donkerkleurige Labrador, die waakt over het welzijn van haar baas. De koffer is haar metgezel. Het is niet alleen een bergplaats voor haar bezittingen, maar ook een luisterend oor voor haar dagelijkse strubbelingen, want vanaf het moment dat ze haar vaste stek heeft ingenomen, laat ze haar gedachten de vrije loop. Hardop.

Die gedachtegang is verstaanbaar voor wie de Duitse taal machtig is, maar toch is zij nauwelijks te begrijpen. Dat wil niet zeggen dat zij verward is, want wie zich eenmaal in haar blikveld bevindt, kan van de gelegenheid gebruik maken een volledig coherent gesprek aan te knopen over basale zaken als het Nederlandse weer. Op voorwaarde dat hij of zij de Duitse taal machtig is, uiteraard.

Ze vraagt niet om aandacht of hulp. Ze wacht gewoon.

Op warme dagen dommelt ze wel eens een paar minuten weg, maar haar slaap is altijd oppervlakkig en waakzaam. Het geluid van de politiefiets herkent ze van grote afstand. Voor een praatje met de agenten maakte ze graag tijd, maar hulp wijst ze resoluut af. Er is genoeg schaduw in de tuin en haar proviand is op peil. Ze zit hier prima.

Ja, ze is thuisloos, maar ze doet niemand kwaad. Ze wacht slechts op het eind van de dag. Ze gebruikt geen verboden middelen en vraagt niet om geld. Wellicht dat dit gedrag haar lot gunstig bezegeld, want als buitenlandse thuisloze leeft zij momenteel een vrijwel geïsoleerd bestaan binnen het Haagse centrum. Veel van haar lotgenoten rond de Grote Marktstraat hebben zich al maanden niet meer in de buurt vertoond.

Zo mis ik Bruce, de charmante Brit die elke dag ‘A Lovely Day’ noemde. Een overmatig aantal veroordelingen voor openbare dronkenschap leverden hem begin dit voorjaar het predicaat ‘ongewenste gast’ op, waarna hij vurig hoopte op een keiharde Brexit. “Want dan leveren ze me écht niet uit”, vertrouwde hij me weinig hoopvol toe. Daags na het laatste uitstel verdrag, zag ik hem medio april nog één keer in de nieuwe passage. Hij staarde somber voor zich uit, leunend op zijn rollator. Nee, vandaag was géén mooie dag. Het zou de laatste keer zijn dat we elkaar groetten.

Ook het Roemeense stel, dat al zeker twaalf jaar rond het centrum leeft en op wier gelaat het harde zwerversbestaan zijn sporen dagelijks verder lijkt in te graven, is deze zomer niet meer in mijn blikveld verschenen. Hun plaats is ingenomen door de Duitse vrouw op het bankje in de tuin van de Nieuwe Kerk. Ze zit. Ze praat. Ze vraagt niet om aandacht of hulp. Ze wacht gewoon. Op het eind van de dag. Op nieuwe beloften in de morgenstond. En altijd die koffer in haar kielzog. Want je weet maar nooit.

Leave a reply