Doctorandusdag

Als Hagenees zou ik weinig met Amsterdam moeten hebben, maar de stad herbergt zoveel moois dat deze chauvinistische instelling eigenlijk terzijde moet worden geschoven.  Achter de vele schitterende gevels die het oude centrum van onze hoofdstad rijk is, schuilen vele etablissementen waar men licht geestverruimende middelen, maar ook muzikale geluidsdragers kan bemachtigen. Genoeg moois dus voor zowel ondergetekende als diens vriendin, zodat wij besloten onze eerste vakantiedag in de hoofdstad door te brengen.

De favoriete koffiewinkel van mijn vriendin was snel gevonden, maar de gezochte platenzaak van ondergetekende besloot het best bewaarde geheim van Amsterdam te blijven. Achteraf niet geheel onlogisch, als een goede vriend je aan het eind van de avond telefonisch weet te melden dat de gezochte muziekhandel zijn collectie sinds kort op een andere plaats te koop aanbiedt. Echter, dat konden mijn eega en ik aan het begin van de middag nog niet weten, waardoor wij als twee verdwaalde kleuters ronddoolden door Amsterdam.

“Nu begin ik het een beetje zat te worden”, zei mijn vriendin toen we voor de vierde keer voor hetzelfde zebrapad aan de Prinsengracht stonden. Het besluit viel om terug te gaan naar het Centraal Station en daar de tram naar de Albert Cuypmarkt te pakken. Kordaat voegde mijn vriendin de daad bij het woord en betrad het zebrapad waarvan het voetgangerslicht nog op rood stond. Besluiteloos staarde ik haar na, toen ik in mijn ooghoek zag dat haar voorbeeld vanuit de overkant werd beantwoord door een oudere man. Overtuigd door zoveel daadkracht besloot ik ook de zebra op te stappen, toen ik besefte dat ik de eerder genoemde oudere man kende. Hij mij niet, want het noodlot voor vele bekende Nederlanders is nou eenmaal dat herkenning vaak eenzijdig is.

 

De oude man aan de overkant was voor mij niet zomaar een onderdeel van het bejaardenprobleem, voor mij was deze man een levende legende.

De oude man aan de overkant was voor mij niet zomaar een onderdeel van het bejaardenprobleem, voor mij was deze man een levende legende. Schrijver van meesterlijke teksten, welke hij op ietwat valse, doch sublieme toon kon voordragen. Terwijl hij mij passeerde, vroeg ik me af wat te doen? Doorlopen of aanspreken? Maar wat zou ik dan zeggen? Mijn gedachten werden doorbroken door mijn vriendin die me er op attendeerde dat het voetgangerslicht al lang groen was geworden. “Ja, maar die man daar!”, stamelde ik. “Weet je wie dat is?” Mijn vriendin had geen idee, al wist ze na het noemen van de naam meteen wat dit voor mij betekende. “Moet je niet naar hem toe dan?’, vroeg ze. “Wat moet ik zeggen dan?”, beet ik terug. Lang kreeg ik de tijd niet om na te denken, want de blik in de ogen van mijn vriendin duldde geen tegenspraak.

“Ja, wat is er?”, vroeg de man nieuwsgierig toen ik hem aansprak bij zijn achternaam. Zeven jaar journalistieke ervaring kon niet verhinderen dat ik na deze bevestiging niet meer uit kon brengen dan: “Wauw, u bent het echt!” “Jazeker, en  met wie heb ik het genoegen?” Ik vertelde de man wie ik was en wat mij er toe gedreven had zo onbeleefd te zijn hem op straat aan te spreken. De letterkundige vertrouwde ons toe het leuk te vinden dat hij nog werd herkend “door zulke jonge mensen”. Snel probeerde ik uit te leggen waarom ik toch zo’n bewonderaar was van zowel zijn poëzie als zijn proza, maar verder dan wat algemeenheden kwam ik niet. Toch was het hem een eer toen mijn vriendin vroeg of ze een foto mocht maken van de doctorandus en ondergetekende.

“Sta mij toe u te feliciteren met het prachtige weer van vandaag”, zei de tekstschrijver na afloop van de fotosessie. Tot slot wenste hij ons nog een prettig verblijf in Amsterdam en benadrukte dat het genoegen van deze ontmoeting geheel wederzijds was. Het voetgangerslicht van de zebra sprong op groen en dreef onze wegen uiteen. Aan de overkant van de straat keek ik nog éénmaal om naar de statige gedaante van Drs. P…

Leave a reply