Eeuwigheid

“Hoe oud denk je zelf dat ik ben?” Parmantig stond de heer Van Jole achter zijn rollator en met glimmende oogjes keek hij naar collega Amal. Buiten was het een typisch eerste zonnige zaterdagmorgen in juli, waarop de Haagse bevolking het strand verkiest boven de winkelenboulevard in het centrum van de stad. Een mooi moment voor de oude heer om op zijn gemak de driedagelijkse boodschapjes te doen. Ja, hij deed nog alles zelf. Een gegeven dat de nieuwsgierigheid naar zijn leeftijd wekte.

“Vijfentachtig”, schatte Amal na enig nadenken. De oude baas glunderde bij het horen van deze woorden. “Maak er maar honderd van!” sprak hij niet zonder trots. Uit pure verbazing lukte het mijn collega niet langer haar gesloten mond dicht te houden. Meneer van Jole sloeg het tafereel enige seconden geamuseerd gade en besloot daarop de feestvreugde iets te temperen. “Nou, voor de winter mag het van mij eigenlijk wel afgelopen zijn hoor”, sprak hij op onveranderd vrolijke toon. Amal bracht haar kaken terug op elkaar en slikte zijn woorden weg. “Als het glad is kan ik mijn huis niet uit”, verduidelijkte de man zijn opmerking. “Maar het is nu nog zomer”, bracht mijn collega op beduusde toon in. De honderdjarige schonk haar een geruststellende glimlach en antwoordde: “Dat is waar. En zo lang alles nog goed gaat, gaan we gewoon door!” Met een welgemeend “prettig weekend” sloot de heer Van Jole zijn betoog af en kuierde richting uitgang, terwijl de ogen van Amal hem gebiologeerd bleven volgen.

“Hoorde je dat?” vroeg ze op het moment dat de honderdjarige uit haar gezichtsveld was verdwenen. “Mooie leeftijd toch?” repliceerde ik. “Dat bedoel ik niet”, antwoordde Amal. “Hij hoopt de winter niet meer mee te maken. Dat is toch erg?” Haar grote ogen staarden mij aan en plotseling moest ik denken aan een oud verhaal van mijn vriendin Wendy, die vlak voor de laatste kerstavond van vorige eeuw drie magnetronmaaltijden moest afrekenen met een oude heer aan haar kassa. “Dit is toch niet uw kerstdiner?” vroeg zij retorisch. De oude klant antwoordde niettemin bevestigend. Hij had niemand over om Kerstmis mee te vieren en dankzij de winkelsluitingswet bleef hij op beider feestdagen ook nog eens verstoken van zijn dagelijkse rondje. Dit relaas greep vriendin Wendy zo aan, dat zij verplicht met koffiepauze werd gestuurd.

Collega Amal herstelde zich echter snel en de gevreesde winter bleef vriendelijk en zacht voor Meneer van Jole. Nog altijd doet hij twee keer per week zijn driedagelijkse boodschapjes, al laat de nauwkeurigheid van zijn innerlijk Zwitsers uurwerk hierbij wel iets te wensen over. Zodoende lopen wij elkaar nog wel eens mis, met het gevolg dat ik na zo’n zes contactloze dagen ongewild ernstig bezorgd raak om het welzijn van de honderdjarige. Meneer van Jole wéét dit en groet na zo’n lange periode steevast met de opmerking: “Jij dacht zeker weer dat ik het hoekie om was hè”, een smalende glimlach inbegrepen.

Vorige maand meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek dat op 1 januari van dit jaar de Nederlandse bevolking 2200 personen telde met een leeftijd boven de honderd jaar.” Den Haag heeft er 109”, knipoogde de heer Van Jole toen ik hem feliciteerde met zijn plek binnen dit select gezelschap. “Ach, het zal eerdaags toch ook wel eens een keertje afgelopen zijn”, voegde hij er nuchter aan toe. “Niet iets waar u naar uit begint te zien, toch?” vroeg ik een beetje bezorgd. De oude man glimlachte vriendelijk, trok zijn rollator iets naar zich toe en zocht behoedzaam de juiste woorden om zijn verhaal mee te schetsen.

“kijk”, sprak hij uiteindelijk. “Het zit zo: ik heb een zoon, maar die woont in Zeeland. Wanneer er iets met mij is, kan hij niet zo snel bij mij zijn. Dan heb ik nog een dochter, maar die woont in Australië. Die kan dus nóg minder snel bij me zijn! Als ik dan iets kom te mankeren, heb ik hulp van vreemden nodig. Dat wil ik niet. Dus als ik dat kan ontlopen door op een ochtend niet meer wakker te worden, dan lijkt mij dat eigenlijk wel leuk!” Meneer van Jole keek een paar seconden dromerig voor zich uit en besloot kordaat: “Maar zo ver is het nog niet. Eerst die boodschappen maar eens in huis halen!”

De honderdjarige haalde een briefje uit de zak van zijn lange, grijsblauwe jas en ontvouwde het. “Hier”, sprak hij, en wees op het woordje melk. “Een boodschap voor de buren. En die zijn dan twintig jaar jonger dan ik!” De blik in zijn ogen triomfeerde. “Ik ken mensen van zeventig die slechter lopen dan u”, vertrouwde ik hem toe. Meneer van Jole dacht enkele seconden na en besloot toen: “Daar kan je eigenlijk wel eens gelijk in hebben!” Nog één keer knikte hij vriendelijk en stapte daarna met statige tred de winkel in zoals hij dat, hopelijk, nog vele jaren zal blijven doen…

Leave a reply