Voorbeeldfunctie

Lijn 4 van 22:45u brengt deze zaterdagavond weinig volk op de been. De eerstvolgende instapmogelijkheid wordt slechts benut door een jong stel dat duidelijk het Snowboardfestival op de Grote Markt heeft bezocht. Oud genoeg om ’s avonds met zijn tweetjes naar het centrum te gaan, te jong om met middernacht thuis te komen. Hij draagt zijn lange haar onder een petje, zij haar rode haren met krulletjes. Zij giechelt, terwijl hij haar imponeert met verhalen over zijn laatste ‘moves’, waarbij zij hem de glimlach schenkt welke slechts is voorbehouden aan pril geliefden die nog niet zijn verdronken in de waterval van wederzijdse ergernissen.

Tegenover ons zit een breed gekruld Antilliaans jongetje van een jaar of vijf dat, ondanks het late uur, met wakkere, nieuwsgierige ogen de wereld binnen deze tram bestudeert. Een beeld dat in schril contrast staat met zijn moeder, die ongeïnteresseerd en onderuitgezakt in de zitting naast hem hangt. De geringe beweging die zij zich veroorlooft, beperkt zich tot het ritmisch tikken op de handgrepen van de kinderwagen die dit jonge gezin in deze mobiele omgeving completeert.

Bij het verlaten van de tramtunnel, verplaatst de blik van het jongetje zich direct naar de opdoemende buitenwereld achter mij hoofd. Met grote ogen kijkt hij tevreden naar de lichtjes van voorbij rijdende auto’s, terwijl de tram stilstaat op de Brouwersgracht. Buiten drukt iemand op het knopje om de deur te openen, precies op het moment dat de tram zich in beweging zet om zijn taak te vervolgen. “Te Laat”, merkt mijn vrouw droogjes op, maar voor het jongetje is de zaak hiermee niet afgedaan.

“Mama, waarom ging de deur nou niet open?” In zijn jonge stem ligt een groot gevoel voor onrecht verscholen. De moeder slaakt een diepe zucht en beperkt zich tot een zakelijk: “Omdat de tram verder ging rijden”. Bedachtzaam kijkt het jongetje een paar seconden naar zijn moeder op en vervolgt: “Maar had hij dan niet eerst die man moeten laten instappen?” De pijnlijke scherpzinnigheid van deze kerntaak binnen het openbaar vervoer ontgaat de moeder volledig, waardoor zij zwijgzaamheid verkiest boven een welgemeend compliment aan haar pientere zoon. Alleen haar vingers tikken ritmisch op de handgrepen van de kinderwagen.

Het jongetje kijkt er naar met het gezicht van een volwassen man in tweestrijd, die wéét dat hij slecht nieuws moet brengen, maar worstelt met de vraag hóé hij dit het best kan doen.

Gelukkig is de ongelukkige passant snel vergeten en wordt de aandacht van het jongetje volledig opgeslokt door het lint van lichtjes achter de ramen van de tram. Pas op het moment dat een jonge studente haar zitplaats verlaat bij het naderen van de Monstersestraat, verplaatst zijn blik zich weer naar het interieur. Op de grond ligt nu een bioscoopkaartje dat enkele seconden daarvoor nog veilig in de jaszak van de studente had gezeten. Het jongetje kijkt er naar met het gezicht van een volwassen man in tweestrijd, die wéét dat hij slecht nieuws moet brengen, maar worstelt met de vraag hóé hij dit het best kan doen.

Hij tikt zijn moeder aan en wijst naar het kaartje. Zij slaakt een diepe zucht en beperkt zich tot een zakelijk: “Dat is een kaartje voor de bioscoop. Dat is niet belangrijk!” De tram houdt halt en de studente verlaat het voertuig, met verbaasde ogen nagestaard door het kleine ventje tegenover ons. Het kaartje blijft ontredderd achter, als mistroostig souvenir van een schijnbaar vergetelijke avond. “Maar mama, had ze dat kaartje dan niet netjes moeten oprapen?” De oprechte toon waarmee de jongen deze basisregel voor een beter milieu uitspreekt ontgaat de moeder volledig, waardoor zij zwijgzaamheid verkiest boven een welgemeend compliment aan haar pientere zoon. Alleen haar vingers tikken ritmisch op de handgrepen van de kinderwagen.

Dat jongetje komt er wel. Zijn moeder moet nog véél leren…

Leave a reply