Doelloos

Het was weer goedendoelendag in de stad. Nietsvermoedende stadsgenoten en toeristen werden op elke straathoek onderworpen aan de terreur van vele individuen die zich op één of andere manier verbonden voelen met een welzijnsorganisatie. Soms betrof het goede doel de aandacht vragende zelf, zoals de straatkrant verkoper. Maar vaker moesten de passanten toezien hoe hun kostbare tijd werd opgesoupeerd door overijverige idealistische studenten die zieltjes probeerden te winnen voor Greenpeace, het WNF of Plan. Collectanten van de Hartstichting hielden hun donatiepot onder de schuldbewuste ogen van Hemaworst happende wandelaars en ijs etende straatschoffies.

Goedendoelendag voedt bij ondergetekende het sentiment dat het eigen leven zo slecht niet is. En daar mogen anderen van meegenieten. Dus krijgt straatzanger Chuck een Euro toegeworpen en mag de dame van de Hartstichting een zelfde bedrag in ontvangst nemen. Idealistische studenten in een pessimistische stemming zullen mij bij deze handeling ongetwijfeld het afkopen van mijn schuldgevoel verwijten. Zij hebben ongelijk. Mijn schuldgevoel heb ik twaalf jaar geleden al afgekocht op het Centraal Station van Utrecht. Een klasgenoot en ik werden aangesproken door een Wereld Natuur Fondswerfster. Ik verdronk in haar prachtige ogen, bloosde door haar bescheiden borsten en werd week van haar wilde haardos. Ik geloofde alles wat over haar zwoele lippen kwam en vijf minuten later zat ik in de trein met een lidmaatschap van het internationale Prins Bernhardfonds. En zónder haar telefoonnummer. In de maanden die volgden rijpte het besef dat ik een week watje was en besloot me nooit meer te laten beïnvloeden door overijverige idealistische studentes die zieltjes probeerden te winnen voor één of ander goed doel.

Ik geloofde alles wat over haar zwoele lippen kwam en vijf minuten later zat ik in de trein met een lidmaatschap van het internationale Prins Bernhardfonds.

Wie als toerist door de Parijse Rue de la Huchette in het Quartier Latin loopt, wordt zonder enige twijfel bij elk etablissement aangesproken door een wanhopige Griekse propper die probeert nieuwe klandizie zijn zaak binnen te lokken. Maar loop deze straat door met het air van iemand die deze trucjes al jaren doorziet en je wordt met rust gelaten. Zo niet in Den Haag. De meest dodelijke, ijskoude blik wordt getrotseerd in de wetenschap dat aan het eind van de dag de donateurstarget moet worden gehaald, om recht te hebben op het beloofde salaris. Idealisme is leuk, zolang het maar maandelijks wordt bijgeschreven.

Rustig een broodje happen bij de V&D is er op Goededoelendag dan ook niet bij. Het wisselgeld zat nog niet in mijn geldbuidel toen achter mij een vrouwelijk stemgeluid informeerde of ik wel eens van de stichting S.O.S. Kinderdorpen had gehoord. Haar verschijning oogde net zo zoet als haar stem had geklonken. De blondgelokte schoonheid droeg een niets verhullend topje dat een gewaagd kijkje bood in haar bescheiden boezem. Aangezien niets zo vervelend is als alleen eten, besloot ik dat deze dame mij een paar minuten gezelschap mocht houden.

De indoctrinatie bij dit meisje was volledig geslaagd. Vol enthousiasme deed ze de volledige werking van een kinderdorp adequaat uit de doeken. En het geld bleef echt niet aan de strijkstok hangen, maar werd besteed aan huisvesting, scholing en medicijnen voor de weeskinderen van de dorpen. “Toch ook wel aan voeding hè”, vroeg ik, terwijl ik een nieuwe hap nam van mijn ciabatta tonijnsalade. “Maar natuurlijk”, vertrouwde ze me toe. “Gelukkig maar”, sprak ik. “Want niets is zo erg als het wees zijn of het hebben van honger. Laat staan als je een hongerend weeskind bent”.

“Toch ook wel aan voeding hè”, vroeg ik, terwijl ik een nieuwe hap nam van mijn ciabatta tonijnsalade.

Op dit punt had de noodklok luidende werkstudente kunnen weten dat ze in de maling werd genomen, maar ze ging voor het volle pond. Ze pakte een inschrijfformulier uit haar tas en overhandigde mij een pen. Ik plaatste het schrijfwerktuig achter het vakje “Naam:”, haperde even en vroeg toen: “Zeg, dit is toch wel een eenmalige machtiging hè?” Het antwoord was ontkennend. Ik zou mij na handtekening opgeven als kinderdorpendonateur.

“Dat vind ik niet handig”, was mijn reactie. “Deze maand kan ik dat makkelijk opbrengen, maar volgende maand kan ik zomaar krap zitten. Kan het echt niet eenmalig?”. “Onze organisatie moet het hebben van structuur”, was het ingestudeerde antwoord. “We kunnen niet bestaan in de onzekerheid dat we de éne maand veel geld te besteden hebben, maar de volgende maand bijna niets kunnen uitgeven”. “In die omstandigheden leef ik anders al jaren”, legde ik uit, “en om diezelfde reden kan ik echt niet aan een donateurschap beginnen. Ik moet er helaas van afzien. Wil je je pen nog wel terug?”

Ik gooide mijn servet in de gereedstaande prullenbak en dankte de studente voor het fijne gesprek. Gedesillusioneerd staarde het Kinderdorpmeisje mij na terwijl ik afdaalde richting catacomben van de Albert Heijn…

Leave a reply