Paul van Vliet: “Er was maar één Wim Kan en dat is natuurlijk maar goed ook”

DEN HAAG – “Wim Kan was in staat de mensen onwaarschijnlijk hard te laten lachen. Er werd bij Kan zo hard gelachen als er bij niemand werd gelachen.” Aan het woord is Paul van Vliet. De met een eeuwige jeugd gezegende eminence grise van het Nederlands cabaret haalt een herinnering op aan Wim Kan, de iconische cabaretier die Nederland in de jaren zestig en zeventig aan radio en tv kluisterde met zijn gemiddeld driejaarlijkse oudejaarsconferences. “Wim Kan bracht Nederlandse samenleving in een uurtje terug tot een overzichtelijke zandbak, waar wij met zijn allen omheen zaten. Hij besprak de hoogwaardigheidsbekleders die hij tot kleine karikaturen terugbracht”.

“Ik weet nog dat ik als jongetje bij hem in Diligentia zat en dat ik dacht: ‘Nu moet hij ophouden, want ik houd het niet meer!’ En dat had eigenlijk de hele zaal. Als hij op stoom raakte, zo rond het laatste half uur, dan gebeurde er echt iets met zo’n zaal. Die ging koken.

Daarnaast was er een hele andere Kan, dat was de privé Kan. Een onzekere man. Een sombere man die weg kon zakken in enorme putten van melancholie en twijfel. Zoals hij het zelf zei: ‘Als het doek zakt rijst de twijfel’. Dat is heel erg kan. Een paar tv programma’s van hem waren nationale gebeurtenissen waar iedereen het over had. Hij kon enorm succes hebben, bejubeld worden. Toen was hij ongekend populair, maar zelfs in die dagen had hij altijd weer het idee: ‘Was het wel goed genoeg?’. Hij is ook langzamerhand, vanuit die hoge positie die hij innam, aan het eind van zijn leven gezakt in waardering. Het laatste programma dat hij deed op televisie was niet zo goed, misschien ook omdat op het andere net Freek de Jonge de grote verrassing was. Ook het theaterprogramma niet meer. Dat is heel tragisch geweest. Hij heeft niet de kracht en moed gehad om op het hoogtepunt te stoppen. Daar kwam overheen de serie dagboeken waaruit eigenlijk bleek dat er een hele andere kant aan Kan zat, waardoor de ontluistering vrij snel is gegaan. Met het gevolg dat als ik nu over Wim Kan praat voor jonge mensen ze helemaal niet meer weten wie hij is, wat hij deed en wat hij voor Nederland heeft betekend”.

Was dat beeld van Kan volledig onbekend bij het publiek voor publicatie van de dagboeken? In de complete Sonneveld discografie uit 1974 schrijft Wim Ibo al over de twijfels van Wim Kan.
“Ja, maar wat niemand kende was die grote somberheid. Want twijfel en somberheid zijn niet hetzelfde. Hij twijfelde zo dat hij zichzelf in de vernieling kon twijfelen. Dan had hij zijn vrouw Corry Vonk, een sterk en optimistisch wijf, die hem er altijd weer uit haalde. Net zoals het spelen van een voorstelling. Maar dat duurde altijd heel kort. Het vreemde van Kan is dat hij, ondanks het ongelooflijk succes dat hij heeft gehad, er nooit van kon genieten. Dat is vrij uitzonderlijk. Ik kan ontzettend genieten als ik succes heb. Dat vind ik fijn. Het duurt wel korter dan vroeger, maar toch: je haalt er energie uit. Ik ben ook wel een paar keer bij hem thuis geweest, in het beroemde huisje van Kan in Kudelstaart. Dan vertelde hij daar ook over, dat hij daar zo’n moeite mee had”.

Want hij had wel pieken, maar die waren kort?
“Héél kort, ja. Na de voorstelling was hij altijd ‘on top’. Dan was hij als een kind zo blij en babbelde hij honderduit in de kleedkamer. Barstens vol adrenaline. Dan kon hij de hele wereld aan. Maar als hij ’s nachts naar huis reed zakte dat weer weg”.

Bij Kan in de kleedkamer kom je niet zomaar. Hoe heeft u hem leren kennen?
“Ik ben altijd fan van hem geweest. Toen ik op de middelbare school zat was hij nog onbenaderbaar voor mij. Ik kwam ook niet op het idee, daar deed je niet zo snel. Maar toen ik zelf begon en met een studentencabaret optrad, had hij van mij gehoord. Hij vond wat ik deed wel leuk en toen heb ik hem eens opgezocht in zijn kleedkamer. Dat is een contact geworden dat zich voortzette. Toen ik prof werd kwam hij kijken naar ons programma in Theater Pepijn en daar was hij nogal enthousiast over. Corry wat minder geloof ik”. Van Vliet lacht: “Dat heb ik nou nooit begrepen!”

In zijn dagboeken noteert Kan inderdaad dat Corry het direct af serveerde en dat hij het interessant vond. Hij schreef er wel bij dat hij het soms wat moeilijk kon plaatsen.
“Toch is hij heel vaak terug geweest en heeft mij, net als Herman van Veen, als een zoon geadopteerd. Hij is echt wel een fan geweest. Daar schreef hij ook over in brieven, die liggen nu in het gemeentearchief, maar daar staan prachtige dingen in. Hij schreef graag brieven, hij heeft er vele geschreven. Hij leefde natuurlijk heel geïsoleerd, dus de tijden dat je hem kon spreken waren zeldzaam. Er zijn weinig mensen die hem gesproken hebben, behalve uit zijn directe omgeving, zijn manager Meneer van Liempt en Corry. Vrienden had hij eigenlijk nauwelijks. Zijn familie en zijn broer zag hij bijna niet. Dat huis in Kudelstaart was een fort. De bordjes in de tuin waren berucht: ‘We zijn niet op bezoek gesteld, zeker niet onaangemeld, weet u zeker dat u hier moet zijn? U kunt nu nog terug!’ Dat is niet echt gastvrij, toch?

De zeldzame keren dat je bij hem mocht komen, met heel veel gedoe omkleed en tussenkomst van Meneer Van Liempt, dan had hij dat écht geprepareerd. Dan gingen we eerst naar het tuinhuisje, daar had hij een hele lijst met onderwerpen die hij wilde bespreken en die vinkte hij ook af. Als we klaar waren gingen we terug naar huis en hadden we soep van Corry. Dan was hij heel spraakzaam, uitbundig en geïnteresseerd. Nieuwsgierig ook. Hij wilde alles weten. Of de show goed liep, hoe het thuis ging en of alles goed was met mijn toenmalige vrouw Liselore”.

Op Kan’s zestigste verjaardag in januari 1971 stonden u en Herman van Veen onaangekondigd op de stoep. Jullie mochten blijven. Hoe verliep die dag?
“Herman en ik waren bezig in de studio en zeiden tegen elkaar: ‘Vader Kan wordt zestig, laten we hem toe gaan zingen!’ Herman had zijn gitaar bij zich, dus wij naar Kudelstaart. Eerst langs al die bordjes en daarna zingen voor de deur: Vader Kan is jarig, Lang zal hij leven: het hele repertoire in majeur en mineur. Uiteindelijk ging het luikje in de deur open. Corry zag ons en schrok zich dood: ‘Wat Komen jullie doen?’, vroeg ze. ‘Wij Komen Vader Kan toezingen!’. ‘Maar dat kan helemaal niet!’, antwoordde ze. ‘Hij ligt nog in bed. Hij is zijn verjaardag post aan het doorlezen en is in een verschrikkelijk humeur!’ ‘Maar wij komen uit Hilversum gereden’, zei ik weer. ‘Zou u toch niet voor ons kunnen pleiten?’ Corry ging weer naar binnen en na lang wachten opende ze de deur. ‘Kom maar binnen’, zei ze. ‘We gaan eerst koffiedrinken en dan zien we wel wat er gebeurt’.

Na een kwartiertje mochten we aan zijn bed. Daar zat hij in een blauw gestreepte pyjama tussen de verjaardag post met inderdaad een nogal zuur gezicht. En wij weer zingen. We hadden de moed al opgegeven en waren ook niet zo enthousiast meer, maar eindelijk zagen we dan de plooi van een glimlach. Hij ontdooide heel langzaam, moest lachen en vroeg: ‘Hebben jullie je schaatsen bij je?’ Door de vorstperiode hadden Herman en ik inderdaad onze schaatsen bij ons en Kan had hockey schaatsen die ik nog steeds heb. Die heb ik na zijn dood gekregen van de familie. Het was een prachtige dag. De Westeinderplas lag dicht. ‘Ga maar even weg’, zei Kan. ‘Ik ga me aankleden. We gaan schaatsen!’ Dat werd een fantastische dag. Hij werd alsmaar vrolijker en jonger. Later refereerde hij er nog vaak aan. Kreeg ik midden in de zomer een brief waarin stond: ‘We moeten snel weer eens gaan schaatsen’. Van die dag is een foto gemaakt en de Amsterdamse kunstenares Bep van den Bergh heeft daar een beeldje van gemaakt. Daar ben ik heel erg blij mee, het is een kostbaar beeldje voor mij”.

Paul van Vliet Wim KanIII

In de uitgegeven delen van Kan’s dagboeken komt uw naam na 1980 niet meer voor. Is het contact die laatste jaren ook daadwerkelijk verwaterd?
“Ja. Hij is zich steeds meer gaan isoleren, kwam ook niet meer naar de voorstellingen kijken. Als hij iets op televisie zag belde hij wel op: ‘Met Vader Kan. Ik heb naar je zitten kijken. Ik vond het mooi. Ik had ook wel bezwaren, maar ik vond het tóch heel mooi’. En dan kon hij uren aan de telefoon blijven praten. Hij is één keer met Corry bij mij op de boerderij in Breukelen geweest. Hij had gehoord dat ik een bootje had en toen zei hij: ‘Ga jij maar even met Corry praten, dan ga ik een endje varen’. Toen is hij een uur gaan varen en heeft Corry van alles verteld over het kamp in Indonesië. Dat was een boeiende dag. Later kwam hij erbij en hebben we nog heel lang zitten praten.

Hij is wel blijven schrijven na 1980. En wat hij ook nog wel eens deed was langs het strand lopen. Dat deed hij graag eens in de week, als het kon. Hij had een flat op Scheveningen waar Corry hem dan nakeek als hij langs de vloedlijn liep. Soms kwam ik hem daar wel eens tegen als ik ook langs het strand liep. Dan kon het gebeuren dat je gewoon een uur stond. Op het strand. Ik herinner me een keer dat dat ik met hem stond te praten en we geen van beiden in de gaten hadden dat we met onze voeten in het water stonden. Dan had hij ook weer hele verhalen en was hij vrolijk: ging hij bijvoorbeeld met water spatten. Dan was het een kind. Maar dat kon zo omslaan en dan was hij weer in zichzelf gekeerd. Hij kon ook heel zuur kijken, had soms zelfs een boosaardige kant. Hij was niet altijd aardig over mensen”.

Sonneveld had toch ook een valse kant? Dat was geen groot geheim, dacht ik?
“Sonneveld zei dat van zichzelf ook, die geneerde zich daar niet voor. Die noemde de cabaretiers onderling één grote valse familie”.

U zei daarnet: Het laatste programma dat hij deed  op televisie was niet zo goed, ook het theaterprogramma niet meer. Bedoelde u daarmee Wim Kan in een Ommezien?
“Dat programma rammelde, omdat Corry nog zo nodig moest optreden. Eigenlijk kon dat niet meer. Ze playbackte de liedjes en dat zag je ook. Kan kon steeds minder onthouden en deed erg veel van de borden. Hij vergiste zich ook wel en was niet meer de Kan van toen. Hij is iets te lang door gegaan naar mijn mening”.

U zei dat Kan u bleef schrijven in de jaren tachtig. Op 8 september 1983 overleed Wim Kan. Volgens het ANP indertijd werd Kan enkele weken voor zijn dood opgenomen in het Nijmeegse Radboud ziekenhuis wegens oververmoeidheid. Tien jaar later werd pas bekend dat Wim Kan is overleden aan slokdarmkanker. Wist u dat hij ziek was?
“Ik wist dat hij er slecht aan toe was, maar niet dat hij zo ziek was. In die dagen had ik geen contact meer met hem. Hij wilde niemand meer zien ook, geloof ik. Hij heeft ook nooit aan Herman of mij gevraagd om nog eens langs te komen. Eigenlijk is hij best eenzaam gestorven”.

Een triest einde van een groot cabaretier?
“Dat is zo. Hij is natuurlijk wel enorm geëerd na zijn dood. Grote stukken in de krant en veel herhalingen van zijn programma’s. Zeker de eerste zes oudejaarsavonden na zijn dood werd iedereen vergeleken met hem en moest je van nogal goede huizen komen om zijn beeld te doen vergeten. Dat is heel lang niet gelukt. Tot jongeren zoals Freek en Seth het hebben overgenomen. Nu is het een nieuwe traditie geworden die natuurlijk de uitvinding van Wim Kan is geweest. En na hem eigenlijk nooit is geëvenaard. Die verbondenheid die het volk voelde op oudejaarsavond is door niemand ooit bereikt. Ik denk ook dat Kan in geen enkel ander land succes gehad zou hebben. Wat hij deed was heel erg Hollands gedacht van problematiek, formulering en intonatie. Hollands met sterkte Haagse accenten. Het was natuurlijk een echte Hagenaar. Hij vond het Haags ook leuk. Vroeger sprak hij keurig Nederlands, maar hij is steeds platter Haags gaan praten. Dat vond hij lekker. Daar kon hij veel in kwijt, in het Haagse dialect”.

Wim Kan bracht de mensen samen, waar de huidige generatie het land vooral versnippert?
“Ja, ze hebben niet het talent om ons te verbinden. Een nationaal gebeuren is oudejaarsavond na Kan nooit meer geweest”.

In een interview met Jan Bax in juli 1975 zei u al: “Wim Kan is volstrekt uniek. Voor hem was er niemand die op hem leek, na hem zal er niemand komen van wie je kunt zeggen: dat wordt een nieuwe Wim Kan.” Het lijken profetische worden te zijn geweest?
“Ja! Er was maar één Wim Kan en dat is natuurlijk maar goed ook. Dat zijn de échte groten. Die op niemand lijken en die niet te imiteren zijn. Kan was volstrekt uniek in zijn talent en de manier waarop hij dat heeft laten zien. Want dat zijn natuurlijk twee verschillende dingen. Je hebt talent en je hebt een vorm. Hij vond een vorm die volstrekt uniek was. Die babbelende man met een beetje Haags accent, dat glaasje, dat flesje wijn, die spiekborden, dat stoeltje, die éne pianist aan de vleugel en af en toe Corry om de hoek. Als je een culturele UNESCO lijst had, dan zou Wim Kan naar mijn oordeel daar op moeten als Nederlands erfgoed. Hij heeft ons meer verbonden dan iemand anders. Ik denk dat Toon Hermans een groter talent was en veelzijdiger artiest. Een sterkere theaterpersoonlijkheid: Hermans kon Carré aan. Sonneveld was een veelzijdig cabaretier, maar die schreef weinig zelf. Kan heeft altijd alles zelf geschreven, met behulp natuurlijk van tekstschrijvers als Wout van Liempt en Seth Gaaikema”.

De formule die Kan ontwikkelde: een doorlopende conference met daaraan gekoppeld een bijbehorend lied, is een formule die vandaag de dag nog steeds door veel cabaretiers gehanteerd wordt. Zijn zij, waarschijnlijk onbewust, niet allemaal schatplichtig aan Kan?
“Dat vind ik wel. Fons Jansen heeft ooit gezegd: ‘Elke conferencier is driekwart Kan’. Een hoop stand up comedians doen nu hetzelfde, maar minder goed. Die hebben dat talent niet. Alleen Freek de Jonge kan die boog van anderhalf uur vasthouden met praten. Want je kunt het natuurlijk op veel verschillende manier doen. Met liedjes en sketches tussendoor, zoals ik dus doe. Ik ben geen conferencier. Mijn programma is veel kantiger dan dat van Kan. Ik heb types, liedjes en verhalen. Ik ben geen grappenmaker. Ik heb één keer oudjaar gedaan, maar dat was eens en nooit meer. Omdat men toen toch verwachte een soort Kan te krijgen en dat viel tegen. Het was een reportage van mijn show die ik het hele jaar speelde, niet toegespitst op oudjaar. Dus dat doe ik niet meer. Dat is een ander vak. Je moet een luller hebben die de boel aan elkaar praat. Zoals Kan dat kon”.

Is Wim Kan te snel vergeten?
“Dat denk ik wel ja. Hij leeft niet meer onder de mensen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de actualiteit waar hij toen van leefde. Die hij, en dat vind ik wel knap, tot zijn laatste voorstelling bijhield. Maar ik weet zelf met actuele grappen: de omloopsnelheid daarvan is kort. En je moet de figuren natuurlijk nog kennen waar hij het over heeft. Als hij het over Luns heeft weet bijna niemand nog wie dat is. Een heleboel namen zeggen je niets meer. Wat blijft is zo’n nummer als “Ik zag twee beren broodje smeren”. Dat kan natuurlijk nog wel. Maar misschien is ook zijn stijl niet meer van deze tijd. Dat weet ik niet. Het is natuurlijk harder geworden. Zeker het jonge publiek wil snel, hard en grof”.

Maar juist daarvoor is Kan toch een heerlijk contrast?
“Dat zou je denken. Maar ja… Wel bij de oudere generatie, denk ik. Die nog met een zekere weemoed en waardering over Kan spreken. Maar het is snel gegaan”.

Op voorspraak van Wim Ibo werd het beeld van Wim Kan en Corry Vonk in december 1997 verplaatst van Amsterdam naar Scheveningen, waar u het samen met Wim Ibo onthulde. Wat herinnert u zich nog van die dag?
“Dat beeld stond op Het Leidseplein en het werd al bespot bij de onthulling. Amsterdam wilde het niet meer hebben en toen is er mee gesold. Later werd het aangeboden aan de Exploitatie Maatschappij Scheveningen of de Gemeente Den Haag. Vader Ibo heeft zich daar druk over gemaakt en mij toen gevraagd voor de onthulling. Dat heb ik gedaan. Uit respect voor het echtpaar. Ik vind het ook geen mooi beeld, maar ik vind het wel leuk dat het er staat. Kan is geboren in Scheveningen en hij kijkt nu naar het Kurhaus. Ik heb toch een soort vertedering als ik langsloop. Ik groet hem ook altijd”.

 

199712006

Leave a reply